Ecologisch-culturele achtergronden van tai chi chuan. deel 2

Veranderingen

Alles verandert altijd. Niets blijft. Elke andere fase in het leven vraagt naar andere antwoorden omdat elke levensfase andere vragen stelt. Er komen andere behoeften, andere noden en er zijn andere vragen en dus zijn er andere antwoorden. Alles gaat over, alles gaat voorbij. Maar wat blijft er dan in die stroom van al die veranderingen? De rivier waarin wij waden is nooit dezelfde rivier, maar elke rivier stroomt toch in een min of meer vaste bedding? Is er dan toch iets wat blijft, een soort vaste bedding?
Wel, dat is nu precies dezelfde vraag die de oude Griekse heertjes Heiraclitus en Parmenides zich eeuwen geleden ook al stelden. Sedertdien is er veel veranderd, niets blijft, maar terwijl alles veranderde in de stroom der veranderingen is het veranderen op zich alvast onveranderd gebleven. Alles verandert, niets blijft.
In het Tai Chi Chuan worden wij voortdurend geconfronteerd met veranderingen van yin naar yang, van leeg naar vol, van stilte naar beweging, van hoog naar laag, van open naar gesloten en van begin naar einde. Elk nieuw einde is tegelijk ook een nieuw begin van iets anders.
Blijft er dan werkelijk niets constant? In Tai Chi Chuan blijft alvast de as onveranderd recht op (op-recht) en alle bewegingen draaien omheen die onbewogen constante een de "stroom der veranderingen". Die as verschuift zich constant. Er is dan toch iets wat blijft want er kan pas verandering zijn als er ook een constante is. Er kan pas beweging zijn als er ook stilte is, en precies daarom spreekt men in Tai Chi Chuan over "Stilte in Beweging" brengen. Ook dit is een vorm van veranderen en Tai Chi Chuan is "de studie van hoe veranderingen precies verlopen". Het is niet de studie van het wat of het waarom, het is de studie van "het hoe en het wanneer".

Veranderen is niet volmaakt zijn

Taoïsme kon slechts ontstaan uit een poging om in de chaos van al die veranderingen alle verschijnselen of “de tienduizend dingen” toch een min of meer vaste plaats en een vaste tijd te geven.
Deze wereld lijkt immers niet volmaakt en zelf ben ik ook niet volmaakt want ik heb heimwee, een verlangen naar "een andere tijd". (Wat reeds perfect of volmaakt is dat kan geen heimwee of geen verlangen koesteren naar iets anders dat nog meer volmaakt is).

Tijd voor boeren en veranderingen.

Het Taoïsme is ontstaan in een grotendeels agrarische samenleving en alle boeren zijn gebonden aan de juiste tijd.
Ze zijn hemel-en aarde verbonden en afhankelijk van een subtiel samenspel van voortdurende veranderingen. De tijd fascineet. Ik herinner mij nog de tijd toen er voor alles nog een tijd was. Zelfs de kippen gingen op vaste tijden op stok en bij het krieken van de morgen kraaide de haan. Soms overvalt mij een soort heimwee naar een tijd toen alle dingen nog een vaste plaats en een vaste tijd hadden. Toen men onder co-educatie “jongens bij jongens en meisjes bij meisjes” verstond, er was het dorp, er was de meester en er was de smid en voor het overige waren er de boeren. De nacht was de nacht en de dag was de dag en alle dingen in het leven hadden een vaste plaats. In die na-oorlogse tijd leek alles onwrikbaar vast te staan.
Maar, is die tijd er wel ooit wel geweest? Alles verandert, maar hoeft het perse zo snel te gaan? Kan de wereld, al was het maar voor één dag, voor één keer niet eventjes dezelfde blijven zoals die gisteren was? Alles lijkt zo onoverzichtelijk in deze hoog technologische samenleving, wat vermoeiend. Elke morgen maken miljoenen snelle jongens en meisjes zich klaar voor de dagtaak. Die snelle jongens gaan snel ergens iets leveren, om het even waar en om het even aan wie. Wie heeft er nog een zicht op wat er in de wereld gebeurt. Wie heeft er zelfs een zicht op de eigen energie –of telefoon facturen? En de wereld draait maar door. In meditatieve momenten, "Welt"-heimwee naar het simpele leven of tenminste naar wat overzicht, orde en ordening, naar wat vastigheid. Naar de tijd toen winters nog winters waren. Toen een kachel warmte gaf. Heimwee naar de stilte van het land en naar het boerenerf in de lome middagzon. Heimwee naar rust en dat heimwee brengt jaarlijks massale volksverhuizingen op gang die op hun beurt maar al te vaak een boel onrust,drukte en gedoe veroorzaken. Wat verlangen wij naar de vakantie!

Noot: Verlangen is een vorm van ontevreden zijn. Het is een verlangen naar verandering brengen in wat er nu is. Wat kan veranderen dat is nog niet volmaakt, en deze wereld lijkt niet volmaakt. Zelf ben ik ook niet volmaakt want ik heb heimwee naar iets anders. (Wat reeds perfect of volmaakt is kan geen heimwee of geen verlangen koesteren naar iets dat nog meer volmaakt is). Het 'SOS Piet' concept dat het Boeddhisme hier aanreikt is het volgende:schaf het verlangen af, schaf alle verlangens en alle heimwee af en men wordt meteen een pak gelukkiger. Zodoende staat men meteen dichter bij "het volmaakte en bij de volmaakte gemoedsrust". Maar, wat indien het verlangen op zich ons reeds gelukkig zou maken? Weet u, ik weet het niet. Tot daar.

Tot daar, waarmee ik wil zeggen dat die veranderingen die wij al dan niet wensen maar waarmee wij allemaal geconfronteerd worden eigenlijk een vrij complexe affaire zijn. Wij verlangen, dat is normaal, maar al dat verlangen blijkt uiteindelijk tevergeefs want wij worden tijdens ons leven achtervolgd door het toekomstbeeld van een totaal gebrek aan verlangen.
Onze toekomst is het uiteindelijke niets, een niets zonder verlangens. In de dood verenigen wij ons voor altijd zonder verlangen of heimwee volmaakt met alles en allen. Zo gezien lijkt de dood dan dé definitieve constante in de altijd durende stroom van voortdurende veranderingen. Pas daar rust ons heimwee in vrede. Daar kan de rivier van het leven met al zijn veranderingen in haar vaste bedding verder stromen. Paradoxaal genoeg.

Veranderende tijden.

Het Taoïsme is ontstaan uit een diep besef van onvolmaakt zijn, maar tegelijk ook uit een heimwee of een verlangen naar een volmaakte ordening. Uit een behoefte om die ordening te begrijpen en die te verklaren.
In een agrarische samenleving met een geordend mens- en wereldbeeld, waar alles ongeveer bij het oude blijft en waar de dingen subtiel en haast onmerkbaar veranderden heeft men oog voor de minste veranderingen in de natuur. Alles heeft er zijn tijd en voor alles is er een tijd; een boer die te vroeg of te laat zaaide leed honger, simpel.
De middeleeuwse boer maakte deel uit van de tijd, hij zat er als het ware in "gebed". Hij hoefde zich niet druk te maken als zijn os de ploeg snel of traag trok. Hij akkerde tot het zesde, het zevende of het achtste uur, hij akkerde tot hij moe was. Hij kroop s'morgens uit de veren als de haan kraaide en zijn land lag op een steenworp van zijn doening. Hij werkte tot hij geen steek meer zag, als hij dorst had dan dronk hij en als hij honger had dan at hij. Hij beschikte over genoeg tijd maar hij kwam er altijd te kort. Die tijd was voor hem een haast lijfelijk samensmelten van mens, hemel en aarde. Verleden, heden en toekomst vielen in zijn bewustzijn volledig samen.
Hij wist voor alle dingen wanneer "de juiste tijd gekomen was". Het Germaanse woord voor oogst=ar=jaar -- en dat maakte voor die boer de cyclische kringloop ervaring van de tijd zeer concreet. Ook de meeste dieren blijken die cyclische tijdservaring van nature meegekregen te hebben. Elk jaar weten vogels perfect wanneer ze moeten gaan trekken, de paling weet feilloos wanneer hij even naar de zee van Sorgassa moet om zich daar voort te planten.
Ongeveer eenzelfde cyclische tijdservaring meen ik ook te herkennen in de interne martiale toepassingen van Tai Chi Chuan; dat meditatief in de tijd ingebed zijn opdat de dingen "just in time" als vanzelf zouden kunnen gebeuren.

Vandaag is die middeleeuwse verbondenheid van object en subject die men ook in het Taoïsme aantreft onherroepelijk vernietigd. Wij begonnen de tijd te meten en van toen waren de beestjes los. (Er moet ook onderweg iets fout gelopen zijn met onze tijdsperceptie. Als men vandaag over het verleden spreekt dan bedoelt men meestal gisteren en de toekomst is morgen. Enkel het onmiddellijke nu blijkt van tel en wat van de meeste dingen overblijft is pure onmiddellijkheid in het nu.)
Stover schrijft in zijn “Culturele Ecologie van de Chinese Beschaving” dat het geheugen van een agrarische staat als de Chinese ver in het verleden reikt. In haar mythologie, haar legenden, in haar taal, in haar zeden en gebruiken bewaart ook China duizenden jaren aan herinneringen aan haar prehistorische en agrarische wortels. In het Taoïsme is de herinnering aan die agrarische wortels nooit ver weg, maar toch is het Taoïsme meer dan dat. Het is een elitecultuur die streefde om complementair te blijven met die agrarische wortels door ze voorzichtig te rationaliseren en te verfraaien en ze van een filosofische onderbouw te voorzien. Het mag niet verwonderen dat Tai Chi Chuan terugvalt op die boerenwortels, op vaste plaatsen en vaste tijden waar de hemel de hemel was. Waar de aarde de aarde en de mens de mens was. Die boer kende zijn plaats tussen hemel en aarde en zijn doen en laten was welomlijnd en welomschreven zoals het altijd was geweest en zoals het altijd zou zijn. Wie te laat zaaide of oogstte leed honger, zo simpel lag het want het niet ingebed zijn in de tijd zou hem fataal kunnen worden. Het mag ook niet verwonderen dat Tai Chi Chuan terugvalt op een vaste bedding in de stroom der veranderingen want één ding staat vast: alles verandert altijd. Het Wanneer en het Hoe, daar houden wij ons vandaag ook nog in Tai Chi Chuan mee bezig, precies dat onderzoeken wij.

Geworteld in de aarde, verbonden met de hemel.

In mijn blog "Taoïsme voor de Totaal Ongeletterde Mens van Vandaag" steek ik de draak met het drukke gedoe, of simpelweg met gedoe, met niets ter zake doende "doen- en schrijverij om eigenlijk niets". Hoe vaak hoorde ik als kritiek:"Zo is het leven toch!" Wel inderdaad, zo is het leven voor velen geworden, velen leven "ontworteld" zoals men dat in het Taoïsme noemt.
Ik definieerde er het Taoïsme als een soort heimwee, een verlangen om overal altijd thuis te zijn". De hemel is immers als een deken en de aarde is als een bed. De Taoïst lijkt ingebed in de tijd zowel als in de aarde, 'geworteld' in de aarde en verbonden met de hemel. Niets aards of niets hemels is hem eigenlijk vreemd.
Tai Chi Chuan dat op haar beurt in het Taoïsme wortelt is zowel een keizerlijke, een hemelse als een laag bij de grondse aardse bewegingsleer. Tai Chi Chuan is “des mensen” want de mens bevindt zich nu eenmaal tussen hemel en aarde en zowel de wetmatigheden van de hemel als die van de aarde zijn de zijne. In de praktijk harmoniseert het Taoïsme zowel de mentaliteit van de rondzwervende bandiet, de vagebond, de gauwdief, de sterke mannen uit het dorp, de boer, als de mentaliteit van de wijzen met hemelse inzichten. Maar ook de hautaine mentaliteit van de zogenaamde wijzen die boeren om hun gemeenheid en luiheid verachtten. Taoïsme harmoniseert de mentaliteit van de functionaris, de koopman , de charlatan, de herenboer met die van de werkelijk edele, zelfs met die van de keizer. Tegendelen en tegenstellingen zijn nu eenmaal niet vreemd aan het leven, daarom harmoniseert het ook armoede en rijkdom, recht en rechteloosheid, voor- en tegenspoed. De mentaliteit van de riksjakoeli in zijn fatale competitie met lastdieren en motoren met de keizerlijke grandeur, de aspiraties van de prostitué met die van de levensgenieter en de asceet of de heilige. Dan is er nog een figuur die in Taoïstische legenden regelmatig opduikt: de ontheemde die overal en nergens thuis is, de zwerver, de vagebond. Is dat de ware wijze of is het een wijze dwaas of misschien een dwaze wijze? Uiteindelijk geldt voor iedereen dat de wereld een thuis en de hemel een deken is. Uiteindelijk geldt voor alle mensen dat zij alle veranderingen in dit leven zo goed en zo kwaad als het gaat op een verstandige manier trachten te overleven.
Binnen de eigen mogelijkheden en beperkingen.

Niet winnen maar overleven is een levenskunst

Overleven is een kunst, de meest realistische kunst. Wie overleeft is een overlevingskunstenaar omdat die alle veranderingen die zich waar dan ook voordoen in eigen voordeel weet om te buigen. Staat vast dat wij vandaag de totale fysieke betrokkenheid met hetgeen wij doen grotendeels verloren hebben. Er was een tijd dat de sterkste of de intelligentste de natuurlijke leider was, vandaag lijkt dat de handigste, de meest uitgekookte of de meest vermogende, de meest ambitieuze te zijn. Misschien was dit vroeger ook al zo. Maar is het wel nodig om te leiden, is het niet verstandiger om te volgen want per slot van rekening is de beste leider de beste volgeling. Dergelijke idee ziet men ook in de Tai Chi toepassingen herhaaldelijk terugkeren. Wij zullen daar in het item: "De beste leider is de beste volgeling" uitgebreid op terugkomen.
Tai Chi Chuan kan men samenvatten in blijven open staan voor alle veranderingen die zich waar en hoe dan ook voor doen, en wie niet kan volgen is gezien. Vertaald naar zelfverdediging zijn de martiale toepassingen weinig meer dan een gezonde en normale bescherming van het “ik”. In een Taoïstische context hoort zelfverdediging hoort de levenskunsten, een kunst als een andere zoals de kunst van de kalligrafie en de kunst van het schrijven of die van het oorlogvoeren. Wat de martiale toepassingen kenmerkt, is het permanent openstaan voor veranderingen, het continu bewegen op een manier dat alle veranderingen in het eigen voordeel omgebogen kunnen worden. De idee dat men de veranderingen niet moet beletten te veranderen, de idee dat men hun natuurlijk verloop moet respecteren. De gedachte hier achter is dat veranderingen positieve kanten hebben als men die weet te benutten. Men zou veranderingen moeten toejuichen.

Noot: In de Chinese belevingswereld, in tegenstelling tot de westerse, is de oorlogsgod dan ook geen blinde woesteling die wild om zich heen hakt of op wraak en vernieling zint. De Chinese oorlogsgod is een eerlijk en een redelijk schepsel waarmee best te praten valt. Die oorlogsgod zorgt tenminste voor veranderingen en wie daar goed over nadenkt moet tot de vaststelling komen dat dit niet eens zo gek of dwaas is. De Chinese oorlogsgod is een vredestichter, een verzoener die ook nog wel eens “steunpilaar van de hemel” of ”beschermer van het rijk” wordt genoemd . Die oorlogsgod, de Kuan I bezit zelfs gecultiveerde levenswijsheid, hij denkt klaar en helder en hij is in de stroom der veranderingen altijd op zoek naar een vreedzaam en voor alle partijen redelijk en billijk compromis. Veranderingen zijn levensnoodzakelijk, want wie niet verandert is dood.

Al die veranderingen moeten evenwel juist verlopen, op de juiste tijd, op de juiste plaats en in de juiste omstandigheden en het verloop, het hoe van die veranderingen werd uitvoerig vastgelegd in de I Tjing. Die veranderingen mogen niet met geweld afgedwongen worden. Dezelfde idee vinden wij alweer terug in Tai Chi Chuan.

Noot: De Chinese cultuur beschouwde over het algemeen het gebruik van geweld als een ziekte die liefst voorkomen kon worden en nutteloos geweld was iets decadents. Chinese generaals werden trouwens gehonoreerd omdat zij geen oorlog voerden. Genezers werden door hun patiënten vergoed omdat ze niet ziek werden. Dezelfde Taoïstisch grondgedachte vinden wij terug als huisfilosofie achter het Wushu, de verzamelnaam van alle Chinese krijgskunsten.

Meesters

Tot zover het Taoïstish kader waarbinnen elke leraar of meester Tai Chi Chuan dient en diende te functioneren. Dat kader kan best op een persoonlijke manier ingevuld (veranderd) worden (Te Tao). In het Taoïsme ligt er weinig vast, behalve dan dat er weinig vast ligt. Bij Chinese Tai Chi meesters vonden wij zowel de Taoïstische filosofie van het “savoir vivre” als de onbehouwenheid van de ongelikte beer of van de sluwe commerçant. Wij treffen er ronde populaire sociale typen als Yang Cheng Fu, heel aards, naast hemelse Wudang meesters die zich in de eenzaamheid van het gebergte terugtrokken. Binnen een Taoïstisch kader kan zoiets allemaal. Niets aards of niets hemels is de mens vreemd.
Dreager en Smith schetsen een naar verluid waarheidsgetrouw beeld van bijvoorbeeld meester Yun-hsiang (1863- 1938): hij was een nors en zwijgzaam mens die zijn technieken niet eens kon uitleggen maar zijn studenten voor de verandering letterlijk dood sloeg. Hij was iemand die zelfs ruzie kon krijgen met een beer en dan als eerste zou bijten. Of ene Kuo Yun – Sheng die de bijnaam “De Goddelijke Mokervuist” toebedeeld kreeg en geen gelegenheid voorbij liet gaan om die naam eer aan te doen. Weer andere meesters waren verslaafd aan opium of ze waren gespecialiseerd in de geneeskunde omdat ze ‘s avonds de botten in elkaar zetten die ze overdag braken. Sommige meesters deden geheimzinnig over hun “hemelse” technieken en dit kon vele redenen hebben: deels uit traditie, deels uit economische overwegingen maar het was ook mogelijk dat een meester zijn onkunde achter een sluier van geheimzinnigheid verborgen hield. Wie zal het zeggen? En daarmee zijn we bij het “geheim“ beland. Taoïstische geheimen? Ze staan sjiek, maar eigenlijk zijn er in Tai Chi Chuan geen geheimen. Er zijn enkel dingen die de student ‘nog’ niet begrijpt. Een “geheim” kan ook een eufemisme zijn om op een beschaafde manier, zonder het ego al te zeer te kwetsen duidelijk te maken dat de student nog niet klaar was voor een bepaalde techniek. Maar het kon ook best zijn dat de meester gewoon geen zin had of te lui was om een met de materie worstelende student een helpende hand toe te steken of dat hij het vertikte om zijn mond open te doen. Wie zal het zeggen? Daarnaast treffen wij ook meesters die blijk gaven van een verbluffende kennis en van hemelse inzichten.
Het unieke aan het Taoïsme is dat het zo op en top "des mensen"is.

Het traditionele Chinese familie model veranderde niet.

In deze tijden is het niet mogelijk ook maar iets geheim te houden; zulks geldt ook voor Tai Chi geheimen.
In elk geval bleven toen die zogenaamde “geheimen“ vrij goed bewaard binnen de Chinese familietraditie en ze werden van generatie op generatie doorgegeven. Terwijl alles veranderde moest het geheim het geheim blijven, ook deels uit financiële oogmerken. Zelfs het Taoïstisch familie model bleef een constante binnen de stroom der veranderingen.
Agrarische gemeenschappen worden gedragen door een familiemodel: grootouders-ouders-kinderen die meestal onder één dak woonden. De drie klassieke Tai chi stijlen, namelijk de Chen, de Yang Lu Chan en de Yang Cheng Fu stijl wonen dan ook figuurlijk onder één en het zelfde dak. Die verschillende stijlen zijn geënt op dat familiemodel: zo wordt de Chen stijl de moeder stijl, de Yang Lu Chan stijl de vaderstijl en de Yang Cheng Fu stijl de dochterstijl genoemd. In beide Yang stijlen zit de Chinese klassieke Taoïstische ordening van aarde - mens – hemel ingebakken en zij wordt tot in het kleinste detail uitgewerkt en geanalyseerd zoals bijvoorbeeld in de I Tsjing. Grootouders vertegenwoordigden de hemelse dimensie. De ouders waren representatief voor de aarde (moeder aarde) en de kinderen vertegenwoordigden de ‘nieuwe mens’. Samen vormden zij een drie-eenheid die op aarde de hemelse familie vertegenwoordigde. Het getal drie is een sacraal getal; elk trigram bestaat uit drie componenten. Een hexagram bestaat uit twee trigrammen die elkaar voortdurend onderling beïnvloeden en die veranderingen in een bepaalde richting kunnen teweegbrengen.
Elk mens sterft en terzelfder tijd wordt een ander geboren. Alles verandert altijd in een bepaalde richting: kinderen worden op hun beurt ouders en ouders worden grootouders. Elke levensfase heeft een eigen vervulling; men is tegelijkertijd ouder maar men is tegelijk ook kind van… De plaats van de grootouder is nu eenmaal een andere dan die van de ouder of die van het kind. Zulks spontaan begrijpen en er ook spontaan naar handelen vergt flexibiliteit. Uiteindelijk kunnen grootouders opnieuw hulp behoevend worden als kinderen en dan is de cirkel rond. Elke fase in het leven vraagt om een andere invulling, om andere antwoorden op andere uitdagingen, er bestaan geen standaard antwoorden op standaard vragen.

Het is ook goed om weten dat elke verandering van richting ook in de Tai Chi Chuan vorm een bepaald aspect van die verandering symboliseert. Elke windstreek heeft een bepaalde betekenis, het is een specifieke tussenfase in het algehele proces der veranderingen. Toch houden veranderingen altijd momenten of fasen in van tijdelijke instabiliteit.
Het is dan van belang dat die veranderingen juist, op de juiste tijd, in de juiste richting en met de juiste intensiteit vloeiend worden genomen. Enkel zodoende kunnen wij die gefaseerde veranderingen vloeiend als stromend water in ons voordeel laten verlopen.
Dit alles om te zeggen hoezeer Tai Chi Chuan een spiegel is van duizenden jaren Chinese agrarische en intellectuele cultuur. Tai Chi Chuan is de gecodeerde ervaring van 6000 jaren menselijke aanwezigheid op aarde. Er is bijgevolg geen reden om Tai Chi Chuan in 10 lessen met een gratis bon plus één gratis consumptie aan te bieden. Er is soep genoeg, geen reden om er een persoonlijk soepje aan toe te voegen.

Chang San - Feng (13de eeuw)

Chang San-Feng wordt algemeen beschouwd als de peetvader van Tai Chi Chuan. In de dierentekeningen van Hua To (Han dynastie 25 –180 na Ch.) kon men reeds Tai Chi-achtige vormen ontwaren. De Tai Chi Chuan van Chang San-Feng kwam niet zomaar uit de lucht gevallen. Misschien zijn de legenden en de verhalen rond Chang San-Feng veelzeggender dan de historische feiten. Het zijn allemaal legenden met een Taoïstische grondgedachte en zij hebben een didactische functie. Zo beweert men van Chang San-Feng dat hij een paar eigenaardigheden in huis had: hij hield van zwaarddansen bij maan20licht, hij oefende Tai Chi bij voorkeur op donkere avonden, hij beklom bergen in stormachtige avonden, maar op regenachtige avonden las hij de Chinese Klassieken en naar verluidt mediteerde hij gewoonlijk om precies middernacht. Wij stellen nu vast dat al die bezigheden beantwoorden aan yin-yang complementariteiten. Yin en yang zijn complementaire delen en zij hebben elkaar nodig om complementair te zijn. Zwaarddansen verhoudt zich bijvoorbeeld tot het maanlicht als yang tot yin, etc… Zo is een storm yang tegenover een briesje (yin), maar een storm is dan weer yin ten overstaan van een Tsunami (yang) of tyfoon (yang). Alles is relatief ten opzichte van iets anders. Maar wij kunnen deze legende ook nog vanuit een andere Taoïstische invalshoek analyseren: zwaarddansen gaf hem energie, Tai Chi gaf hem vitaliteit, bergbeklimmen vergrootte zijn ademcapaciteit, studeren zuiverde zijn geest en mediteren doet een mens helder zien. Merk nogmaals op dat al zijn activiteiten worden geplaatst ten overstaan van een andere activiteit of gebeurtenis. In het Taoïsme heeft yin zowel als yang slechts betekenis ten overstaan van iets anders want niets is op zichzelf zomaar yin of yang. Ter overweging nog een anekdote over Chang San-Feng. De legende gaat dat hij ten zeerste de maagdelijk blanke sneeuw bewonderde. Hij kon er uren naar kijken. Nu lag er voor zijn huis een lang en smal pad dat naar de tempel leidde. Wanneer Chang San-Feng dit pad betrad dan vond men geen enkele voetafdruk in de=2 0s neeuw. Hij liet letterlijk niets achter, zelfs geen voetsporen en niets achterlaten was zijn specialiteit. Als wij dit gegeven vertalen in het Chinese Taoïstische jargon, dan blijkt dat Changs chi (vitaliteit) getransformeerd werd in Chen (geest). Dit is het hoogste niveau dat een menselijk wezen kan bereiken, ook de zwaardmeester streeft ernaar om zijn chi in geest om te zetten om dan in een laatste fase die geest aan het universum terug te geven. Zodoende is de cirkel rond. Alles keert immers terug naar zijn oorsprong.
Rest nog te zeggen dat Chang San-Feng de leer van de 5 elementen, althans in een primitieve versie, in Tai Chi Chuan introduceerde alsook de principes van wuwei. Het Boek der Veranderingen werd door hem letterlijk in bewegingen vertaald. Lao Tse: “Wie aan niets gehecht is, kan niets verliezen.” Alleen al deze uitspraak zou voor Chang San-Feng voldoende elementen kunnen bevatten om er een complete martiale kunst op te baseren.
Tai Chi Cuan was nu in embryo in een Taoïstisch traditioneel bedje geboren en de vader mocht zich Chang San-Feng noemen. Uiteraard zou Tai Chi Chuan, zoals elke traditie, nog een verdere evolutie kennen.

Nota
Chang San-Feng was ook gekend als Chang Teng of Chang Shun pau. Changs vader, Chang Chun-Jen kon naar verluidt een h oog ambt bekleden onder keizer Tai Chun van de Yuan dynastie (1279 – 1365), maar hij prefereerde een eenvoudig leven in de bergen. Zulk gebrek aan wereldlijke ambities werd door rechtgeaarde Taoïsten als de ideale levenshouding beschouwd: men verzaakte aan een schitterende carrière om een eenvoudig leven in de natuur boven een keizerlijk ambt te verkiezen. Dit feit is in elk geval een indicatie hoe de familie Chang doordrongen was van een fundamentele Taoïstische levenshouding. Chang San-Feng werd geboren op 9 april 1247. De naam San-Feng komt van het Pao-Ti gebergte waar hij zich vestigde en hij betekende letterlijk: drie bergtoppen (hetgeen ook weer symbolisch geïnterpreteerd kan worden). Chang San-Feng betekent dus letterlijk: Chang van de drie bergtoppen (Bron: Jou Tsung Hwa).


Walter Marsoul.




Last updated: 1 augustus 2009
Copyright ©Walter Marsoul 2008-2009. All Rights Reserved.